Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:

Romeinse bouwkunst.

Voor de volgende onderwerpen ga naar:

de Romeinse bouwkunst - algemeen;
het constructiesysteem;

het forum;

woningen;
tempelbouw;
basilica;

theaters;
thermen;
triomfbogen, etc.;

aquaducten, wegen en verkeer;

   internet

bron leidraad tekst en afbeeldingen:    LOI (meubel- en interieurgeschiedenis)
  De ontwikkeling der bouwkunst - deel 1 (door prof. K.O. Hartman) 1923
  Geschiedenis der bouwkunst (Sutterland-Pontier 1975)
  Vijftig eeuwen bouwkunst (The World's Great Architecture) 1980


 

De Romeinse bouwkunst - algemeen:

Nadat de Latijnen geheel Midden-Italië hadden onderworpen, bouwden zij in een tijdsverloop van nauwelijks twee eeuwen een wereldrijk op, dat zich uitstrekte van de Atlantische oceaan tot de Eufraat.
zie   het onderwerp "Romeinse rijk -algemeen" behorende bij dit onderdeel.)

Van dit rijk (genoemd naar hun hoofdstad Rome) werd Etrurië een deel:    de Etrusken gingen in het Romeinse volk op, maar hun culturele invloed bleef doorwerken.

Rome werd 150 jaar door Etruskische koningen geregeerd en de Latijnen / Romeinen, die zich voor een deel vermengden met de Etrusken, hadden hierdoor hun schrift, cultuur en godsdienst dan ook voor een groot deel aan de Etrusken te danken. De expansieve groei van het Romeins imperium ging gepaard met een intense bouwactiviteit;   er ontstond een groeiende behoefte aan grote huurkazernes, barakken, arsenalen, forten, aquaducten en bruggen ofwel bouwvormen waarbij de functionele aspecten op de voorgrond stonden.
De vraag naar civiele bouwwerken liet weinig tijd of gelegenheid over voor subtiele artistieke overwegingen en practische problemen werden met de beschikbare middelen zogoed en zo snel mogelijk opgelost.

Zie voor voorbeelden het subonderwerp over wegen en verkeer, bruggenbouw, etc.

Nadat de Romeinen in de door hen veroverde gebieden de Griekse bouwkunst leerden kennen, versierden zij (zoals in bovenstaand tekstfragment beschreven) hun oorspronkelijke bouwwerken met aan de Grieken ontleende ornamenten en volgden later bij hun tempelbouw Griekse voorbeelden na.

Tempels, amfitheaters, stadions, badhuizen, paleizen, markt- en rechthuizen werden in alle delen van het uitgestrekte wereldrijk gebouwd.

Aanvankelijk volgde men de Toscaanse orde;    later de Ionische (met volutenkussen), de Corintische (in een verbluffend rijke bewerking) en de composiet-orde, een samenvoeging van Ionisch en Corintisch.
extra   zuil afbeeldingen van de hier genoemde orden.

De voor pracht en praal gevoelige Romeinen blijken voorkeur te hebben voor de Aziatisch-Ionische kroonlijst. Een nieuwigheid is de bolle fries.
Verschillende bouworden werden aan één gebouw toegepast op zo'n wijze, dat de begane grond in Toscaanse, de eerste verdieping in Ionische en de tweede verdieping in Corintische stijl werd uitgevoerd.

In technische bouwwerken, zoals de aquaducten, ontbreken de halfzuilen op de boogpijlers vaak. Hieruit blijkt dat de Romeinen de bouworden, die in de Griekse architectuur een essentiële constructieve functie hadden, beschouwden als decoratieve aspecten die naar believen konden worden weggelaten;
anderzijds bleven de orden ook constructief in gebruik in de tempelbouw en in andere gebouwen zonder bogen.

Voor een overzicht van de Lijst van Romeinse bouwwerken in Nederland zie Wikipedia.
klik hier om naar boven te gaan



 

Het constructiesysteem:

De Romeinse bouwkunst was oorspronkelijk een voortzetting van de Etruskische, met boog- en gewelfbouw en bij de architraafbouw de Toscaanse bouworde. Om de overdekking van de steeds groter wordende ruimten mogelijk te blijven maken ontwikkelde zij de techniek van de gewelfbouw verder. De traditionele bouwmaterialen waren baksteen, hout en natuursteen, dat als breuksteen of in regelmatige blokken werd verwerkt.
Voor omvangrijke en snelle constructies waren volledige metselwerken, zoals hieronder beschreven, te omslachtig. De Romeine ontwikkelde daarom een efficiënter materiaal:    een soort beton dat bestond uit stukjes natuursteen en brokken baksteen met een voortreffelijk cement van fijn zand, kalk en vulcanische as die door zijn sterk bindende eigenschappen aan het beton zijn kracht verleende.
Het nieuwe materiaal was goedkoop en snel en gemakkelijk te verwerken. De geschoolde vaklieden konden zich nu concentreren op de belangrijke onderdelen van een gebouw, de afwerking van de muren en de houten bekisting voor bogen en overwelvingen, terwijl zij het mechanisch storten van lagen puin en cement, die zich verhardden tot beton, overlieten aan ongeschoolde werkers.

Voor het metselwerk gebruikte men voor de openbare gebouwen (tijdens de periode van de republiek en in het begin van de keizertijd) breuk- en blokstenen van groenachtig grijs tufsteen en geelachtig travertin. Tegen het einde van de republiek kwam de rode baksteen in zwang.
Deze baksteen, met een dikte van 3 - 5 cm en een lengte van 20 - 30 cm, werd doorgaans in 4 cm dikke kalkvoegen gelegd, doch ook als aanvullende en bindende lagen in metselwerk van breuksteen.
De buitenvlakken van dit metselwerk werden met zorgvuldig behakte bloksteen geblindeerd.


gewelfbouw romeinen   De uitvoering van de gewelven, in gehouwen steen, in baksteen met dikke kalkvoegen en/of de gemengde constructie van het hierboven genoemde beton vond op een zelfde wijze plaats.

Hierbij werden op gelijkmatige afstanden gordelbogen van baksteen aangebracht en onderling door grote tegenplaten verbonden, zodat er een stevig geraamte ontstond, waarvan de tussenruimten weer met gegoten beton van mortel met stukken bak- en tufsteen werden gevuld.
De gehele overwelving verhardde zo tot een vast samenhangende massa.

De hechte betonconstructie van muren en gewelven maakte het mogelijk gecompliceerde structuren te bouwen, zonder daarbij afhankelijk te zijn van het moeilijke en omslachtige in model hakken van blokken natuursteen.
Door dit materiaal en het vermogen hierdoor enorme ruimte te overspannen werd het karakter van de latere Romeinse bouwkunst voor een groot deel bepaald.

De hier genoemde gewelven kwamen meestal slechts in openbare gebouwen en paleizen voor als bovenafsluiting van de binnenruimten. Voor eenvoudige gebouwen waren vlakke houten zolderingen van zware planken op balken, die van beneden af zichtbaar bleven voldoende. Ook in de tempelbouw vindt men (op uitzonderingen na) geen ton- en koepelgewelven.

  

Voor de buitenafdekking was zowel het lessenaardak met één vlak, het van de Griekse tempels bekende zadeldak met twee vlakken en het naar alle zijden aflopende tentdak in gebruik.

Als dakbedekking gebruikte men voornamelijk pannen van gebakken klei van zeer verschillende vormen.


klik hier om naar boven te gaan


 

Het forum:


Stichting van steden.

Bij het aanbreken van de historische tijden waren de Etrusken de eersten die steden stichtten in centraal Italië.
De rationele indeling van de stadsruimte, met straten die elkaar kruisen onder een rechte hoek, kwam echter pas later, vanaf het midden van de 6e eeuw v.Chr., onder invloed van de Griekse wereld.

Elke stad had minstens één forum. Hier kregen de voornaamste openbare gebouwen hun plaats.

Onder de aan het forum gestichte ongewijde gebouwen namen basilica de belangrijkste plaats in.

  

klik hier om naar boven te gaan

 

Woningen:

In het algemeen is het Romeinse huis een samenvoeging en ontwikkeling van het Etruskische en Griekse huis.
In het begin is het atrium het middelpunt van het huis waar het hele gezin leeft. Later gaat men wat meer op gezelligheid letten en verandert de plattegrond van het huis. Het voorste deel met atrium en tablinium wordt het officiële gedeelte van het huis en het gezinsleven speelt zich meer af peristilium, waaromheen slaap-, woon- en werkkamers gegroepeerd zijn.
Bij de kleinste huizen heeft men 4 zuilen om het peristilium, maar hoe groter het huis, hoe meer zuilen.
Het merendeel van de huizen heeft maar één verdieping, hoewel er ook waren met 2 verdiepingen.
woningen

Behalve deze huizen waren er in Rome ook z.g. huurkazernes. Deze huurkazernes waren 4 verdiepingen hoog.
In het latere Rome zijn het alleen de welgestelden die een eigen huis hebben.
 

 

 

Het interieur:

bron leidraad tekst:   LOI (meubel- en interieurgeschiedenis)
woningen

De muren.
Belangrijk voor het Romeinse interieur waren de z.g. kleurrijke Pompejaanse muurschilderingen. Deze schilderingen zijn zo genoemd omdat men ze aangetroffen heeft in de huizen bij de opgravingen van Pompeji welke bedekt waren door as als gevolg van de uitbarsting van de Vesuvius in 79 n. Chr..

Deze schilderingen zijn in 4 stijlen te verdelen:
  • 1e Pompejaanse stijl (± 2e eeuw v. Chr.)
    De wanden werden in drieën verdeeld. Een geschilderde lambrizering in natuursteenmotief, een hoofdveld en een fries.
  • 2e Pompejaanse stijl (± 1e eeuw v. Chr. - ± 31 v. Chr.)
    Het hoofdveld bestaat nu uit een middenveld met zijveldelden.
    Het hoofdveld geeft een blik in een vrij landschap en de zijvelden geven een blik in een woonruimte.
  • 3e Pompejaanse stijl (± 31 v. Chr. - ± 54 n. Chr.)
    De perspectivische werking van de vorige stijl wordt verlaten. De wanden worden nu door geschilderde kandelabers en slanke zuilen en met sierlijk ornament in zware kleuren overladen.
    In het midden van de wand zijn meesal figuren geschilderd.
  • 4e Pompejaanse stijl (± 54 n. Chr. - ± 79 n. Chr.) De hele opbouw van deze wandschilderingen suggereert een enorme ruimte door de schilderachtige architectuur, waarbij het friesornament met haar groteske schilderingen opvallend is, evenals de afbeeldingen van naakten.
interieur
Het plafond.
In het begin had men de zichtbare balklaag, daarna kwam de verdeling in cassetten en nog later een stucplafond met reliëf of schildering.

De vloer.
In het begin had men een effen estrich vloer, later wordt deze kleuriger en gaat men over op de toepassing van een mozaïekvloer.
Bij de mozaïekvloer heeft men eerst geometrische figuren, doch later een veldindeling met als middenstuk een figurale afbeelding.
klik hier om naar boven te gaan

 

Tempelbouw:

De Romeinse tempel had het Etruskisch één-cellig grondplan,met Toscaanse, Aziatisch-Ionische, doch meestal Corinthische vormgeving. Uiteraard werd de architraafbouw gevolgd, maar het interieur had als plafond een tongewelf met gordelbogen en cassettenversiering.
Men behield wel echter de uitwendige Griekse topgevel.

De zuilen aan de zij- en achterkant van de cella waren meestal niet meer losstaand maar halve zuilen tegen de cellawand.

Romeinse tempelbouw

Bijzonder kenschetsend is de blijkbare voorliefde voor de ronde tempel, zowel met een vlakke zoldering als met een koepelgewelf.

Van deze laatste is het Pantheon te Rome het bekendste en beroemdste voorbeeld.

Romeinse tempelbouw

De zeer zwaar cilindrische buitenmuur draagt een met cassetten versierd koepelgewelf welke is uitgevoerd in metselwerk en ongewapend (gegoten metselwerk) beton.
De koepel heeft in het midden een lichtopening met een diameter van 9 m. waardoor bij regen het water op de daaronder gelegen tempelvloer valt.
klik hier om naar boven te gaan


 

Basilica:

Een basilica was een gebouw dat zeer veel mensen tegelijk kon bevatten Oorspronkelijk, in de Griekse tijd, was het een gebouw waar de rechtspraak werd uitgeoefend, doch ze werden later te Rome voor allerlei doeleinden gebruikt, zoals overdekt marktplein, feestgebouw, rechtszaal en volkshuis.

basilica van Maxentius

De afmetingen waren meestal zo groot, dat de ruimte niet door één overspanning kon worden afgedekt.
Men deelde het gebouw daarom in drie stroken, waarvan de middelste hoger werd opgetrokken dan de beide zijstroken. Hierdoor was het ook mogelijk om in het middendeel, via de zijgevels boven de beide zijstroken, daglicht naar binnen te laten vallen.

Bij bovenstaande basilica van Maxentius te Rome, uit het begin van de 4e eeuw, werd het bredere middendeel afgedekt met drie kruisgewelven. Voor het afvoeren van de zijdelingse druk van deze gewelven werden de zijstroken elk afgedekt door drie hier haaks op staande tongewelven.
De eindgevels zijn zwaarder uitgevoerd dan de tussenwanden van de tongewelven, omdat hier alleen verticaalkrachten optreden.

Voor de opbouw van deze zware muren en gewelven en muren zie hierboven bij het subonderwerp "Het constructiesysteem".

Toen in de vierde eeuw het christendom werd toegestaan werd de bouwvorm van de basilica ook gebruikt voor de bouw van basiliekkerken.
klik hier om naar boven te gaan



 

Theaters:


Het Colosseum

Dit amphitheater uit 80 n. Chr. (187,70 bij 155,60 m. bij een bouwhoogte van ± 49 m.) bood plaats aan 80.000 toeschouwers.
Het bestond uit een constructie van baksteen, tufsteen en ongewapende beton van ruwe steenstukken met kalk-trasspecie.
Inwendig was het geheel afgewerkt in marmer, uitwendig in wit travertin.

Het Colosseum
klik hier om naar boven te gaan



 

Thermen:

De Romeinse badhuizen (thermen) waren gebouwencomplexen van ongekende afmetingen met overweldigende pracht en praal.
Deze ontspanningsplaatsen welke niet volgens een vaststaand plan werden gebouwd omvatten (afhankelijk van plaats en grootte) naast de badinrichting (waar men stoombaden en waterbaden van elk gewenste temperatuur kon nemen) een turnhal, een renbaan, een ruimte voor een balspel, een bibliotheek, conferentiezalen, oefenzalen, wandelgalerijen, en parken.

De thermen van Caracalla (zie bovenstaande afbeelding) uit het begin van de derde eeuw is een gebouwencomplex rondom een binnenhof van meer dan 100.000 m². Op dit binnenhof bevond zich het hoofdgebouw met daarin het badhuis.

De verwarming van de baden geschiedde door een stookruimte, die zich onder de vloer bevond en vanwaar kanalen voor de hete lucht naar de holle wanden van de baden voerden.
klik hier om naar boven te gaan



 

Triomfbogen, etc.:

Ter ere van de keizers werden triomfbogen (-poorten) opgericht. Men vond ze door het hele Romeinse rijk.

Naast tiomfbogen werden ook zegezuilen opgericht.


klik hier om naar boven te gaan



 

Aquaducten, wegen en verkeer:


Wegen en verkeer.

De echte voorlopers van de Romeinen in de wegenbouwkunde waren naar alle waarschijnlijkheid de Etrusken (waarmee zij verweven waren).
De Etrusken hebben echter nooit wegen gebouwd die dienden om legioenen zo snel mogelijk naar hun nieuwe strijdtoneel te leiden:

Deze wegen (die typisch zijn voor een veroveringsmogendheid met een sterke centrale macht) vertrokken allemaal vanuit hetzelfde punt, Rome:
ze dienden derhalve hoofdzakelijk voor de militaire en economische belangen van Rome, zonder zich echt te bekommeren om de streken die ze doorkruisten. Op het eind van hun bestaan als wereldrijk hadden de Romeinen een efficiënt wegennet aangelegd dat zich uitstrekte over een gebied dat thans tot meer dan dertig landen behoort.

De oude Etruskische wegen waren net zo verschillend van de latere Romeinse wegen als onze plattelandswegen in vergelijking met de moderne snelwegen. Ze waren ontworpen voor plaatselijke behoeften en vormden een fijn netwerk dat de grote en kleine agglomeraties met elkaar verbond. Wegen waren al belangrijk voor Rome voordat men de nieuwe stategische wegen begon aan te leggen. De stad was namelijk gesticht op de plek waar oude routes samenkwamen bij de enige oversteekplaats in de benedenloop van de Tiber.

Romeinse wegen werden met zorg ontworpen en moesten bruikbaar en duurzaam zijn. Gewoonlijk verbonden ze een startpunt met een eindbestemming via de meest directe route;    kaarsrechte lange stukken hadden daarom de voorkeur, maar vaak ook moesten ze het natuurlijke beloop van het landschap volgen.

Het traject van de weg bepaald door landmeters. Het zware graafwerk daarna werd overgelaten aan legionairs, arbeiders of slaven.
Er werden twee parallelle geulen (greppels) uitgegraven. De minimumafstand daartussen was ongeveer 2,4 meter, maar meestal zat er 4 meter tussen en in de bochten vanwege benodigde draaicirkels vanzelfsprekend iets meer.
De volgende fase was het verwijderen van de aarde tussen de geulen.
Als men eenmaal op een voldoende harde ondergrond zat, werden daarop drie of vier lagen van verschillende materialen aangebracht. De onderste laag kon bestaan uit grote stenen of puin. Hierop kwam dan een laag kiezels of platte stenen en daar bovenop kwam een dek van samengedrukt grind, steenslag of plaveisel bestaande uit grote platte stukken steen, van een steensoort uit de omgeving.
Met het oog op de afwatering waren deze geplaveide wegen in het midden wat hoger, zodat regenwater naar de greppels aan de zijkanten liep.
De heerbanen die Nederland doorkruisten;    met name het deel dat gelegen was onder de limes lijn, dus onder respectievelijk de Oude Rijn, Kromme Rijn, Leidsche Rijn en de Rijn waren (voor zover bekend) niet geplaveid, maar bestonden uit een dik grindpakket;    die in een slappe ondergrond werd aangevuld met klei en aan de zijkanten met palen werd verstevigd tegen het wegzakken.

Bruggenbouw, etc.

Hoe konden deze wegen over natuurlijke barrières zoals rivieren worden geleid ?
Eén belangrijke oplossing hiervoor was de bouw van bruggen, en wel met name de stenen boogbrug:    een techniek die al ver vóór de Romeinse tijd in Mesopotamië bekend was.
Aanvankelijk hadden de bruggen alleen stenen pijlers en een houten bovenbouw, maar al vroeg werden ook de overspanningen in stenen boogvorm uitgevoerd. Om de ronde vorm te krijgen werd eerst een houten halfronde mal gemaakt waarop de stenen werden gelegd. Als laatste werd in het midden de sluitsteen geplaatst. Deze steen zorgt ervoor dat alle andere stenen op hun plaats blijven en niet naar beneden vallen. Steen is een sterk en duurzaam materiaal, waarmee zij hun macht tot in eeuwigheid konden tonen.
Een van de grootste Romeinse bruggen die nog deels overeind staat is eigenlijk een aquaduct; het Pont de Gard bij Nimes. Het aquaduct is maar liefst 50 meter hoog en de bogen hebben een spanwijdte van 25 meter.
(Zie afbeelding bij het overzicht van de onderdelen.)

De tunnels in het Romeinse wegennet zijn misschien minder bekend, maar de bouw ervan was gezien de toenmalige technische ontwikkeling nog moeilijker. Een voorbeeld hiervan is de tunnel bij de kloof van Furlo op de Via Flaminia. Na een zorgvuldige planning van de ingenieurs werd in het jaar 78 n. Chr. een 40 meter lange tunnel van 5 bij 5 meter dwars door massief gesteente gedolven.

Mijlpalen.

Soldaten, kooplieden, etc. die te voet reisden, konden zo’n 25 tot 30 kilometer per dag afleggen. Op zogeheten mijlpalen konden reizigers informatie vinden over de af te leggen c.q. afgelegde afstanden.
Deze stenen hadden verschillende vormen (meestal cilindrisch) en waren geplaatst om de 1480 meter — de lengte van een Romeinse mijl.
  

Aquaducten.


 

Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:
dd: 30-12-2018

 

 
klik hier om naar boven te gaan


 

 

 extra informatie behorende bij:
De Romeinse bouwkunst - algemeen:
klik hier om naar boven te gaan

Romeins-Dorische (Toscaanse) orde:

links:
Marcellistheater te Rome
1e eeuw na Chr.

rechts:
thermen van Diocletianus te Rome
begin 4e eeuw na Chr.

  

Romeins-Ionische orde:

links:
Marcellistheater te Rome
1e eeuw na Chr.

rechts:
thermen van Diocletianus te Rome
begin 4e eeuw na Chr.

  

Romeins-Corintische orde:

Minervatempel Forum Romanum te Rome

  

Composietkapiteel:

  

klik hier om naar boven te gaan