Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:

Brandblusinstallatie's.


Brandbestrijding:

Soort en capaciteit van de bluswatervoorziening worden bepaald door de aard van het gebouw. Elementen die hierbij een rol spelen zijn onder meer de ligging van het gebouw, de vloeroppervlakte en de omliggende bedrijven.

Als de gemeentelijke (blus)watervoorziening ontoereikend is (minder dan 60 m3 per uur), moet er een eigen bluswatervoorziening worden aangelegd. Voor alle bluswatervoorzieningen geldt dat ze minimaal twee uur lang voldoende druk moeten kunnen leveren - zowel voor de brandkranen als voor een eventuele aanwezige sprinklerinstallatie.
Open water als bluswater gebruiken mag, onder bepaalde voorwaarden. Het water moet minimaal twee meter diep zijn en twee meter breed. Voor al het open water geldt dat de minimale watervoorraad, ongeacht het seizoen, minstens 1000 m3 bedragen en vrij toegankelijk zijn voor de brandweer.

Voor de volgende onderwerpen ga naar:

klein blusmateriaal;
brandslanghaspels;
droge blusleidingen;
vaste brandblusinstallaties (sprinkler);


 

Klein blusmateriaal:


Blusdeken:

Een blusdeken is vervaardigd van glasvezel, geïmpregneerde wol of ander onbrandbaar materiaal.Aanbevolen formaat 180 x 180 cm.

Geschikt als blusmiddel voor o.a.:

  • Een in brand geraakt persoon
  • Vlam in de pan
  • Brand in televisietoestel
  • Brandende prullenbak
  • Kleine brandjes die met de blusdeken af te dekken zijn.
  • brandblusser

Draagbare blustoestellen

Draagbare blustoestellen zijn feitelijk alleen geschikt om een brand in het beginstadium te blussen. Verschillende branden vereisen verschillende blusstoffen.
Brandende olie in een frituurpan met water blussen is winig zinvol zoals ook een beginnende houtbrand niet met koolzuursneeuw. De juiste keuze is derhalve belangrijk.

Er zijn draagbare brandblustoestellen mogelijk met verschillend inhoud zoals water, tetrachloorkoolstof, chloorbroommethaan, methylbromide, koolzuur, P poeder, PG poeder, PM poeder, Halon, etc., .

(Sproei)schuimblussers zijn vrijwel overal inzetbaar.

Poederblussers kunnen universeel ingezet worden voor het blussen van vaste-stofbranden, vloeistof- en gasbranden.

Koolzuursneeuwblussers, ook wel CO2-blussers genoemd, zijn geschikt voor het blussen van vloeistofbranden (brandklasse B) en branden in onder spanning staande apparatuur.

foto:  brandblusser in de stellingmolen 'De Hoop' te Culemborg.
voor documentatie leverancier zie verwijzingen naar externe sites van derden.
klik hier om naar boven te gaan



 

Brandslanghaspels:

Brandblusinstallaties bestaande uit brandslanghaspels kunnen in twee groepen worden onderverdeeld:
  • met of zonder drukverhogingsinstallatie;
  • met of zonder drukverhogingsinstallatie;

De soort drukverhoging en de waarde hiervan moeten worden bepaald in overleg met het waterleidingbedrijf, en kan bestaan uit een brandpomp of een hydro-unit.

Algemene eisen:

Voor brandblusinstallaties bestaande uit brandslaghaspels gelden de volgende eisen: (NVBR)
(let op! niet iedere toe te passen brandslanghaspel hoeft per definitie een onderdeel te zijn van een brandblusinstallatie)
  1. De installatie moet worden aangelegd overeenkomstig de eisen van het waterleidingbedrijf.
  2. Indien, in verband met bijvoorbeeld legionellapreventie, extra afsluiters in het leidingnet noodzakelijk zijn, is dit onder de volgende voorwaarden toegestaan:
    - de sleutel van de afsluiter dient afneembaar te zijn en zich niet op de afsluiter te bevinden
    - op de afsluiter moet de stand van de afsluiter (open-dicht) duidelijk waarneembaar zijn
    - de aftapkraan dient eveneens zonder sleutel te zijn uitgevoerd.
  3. De brandslanghaspels moeten voldoen aan norm NEN-EN 671-1. Hierbij moet worden aangehouden dat de brandslanghaspels moeten zijn voorzien van een rubberen slang met een maxi-male lengte van 30 meter en een inwendige diameter van 19 mm.
  4. De druk aan het straalpijpmondstuk moet ten minste 100 kPa bedragen.
  5. Indien de onder punt 4 genoemde druk niet kan worden bereikt met de beschikbare waterleidingdruk moet een drukverhogingsinstallatie worden aangebracht
  6. De weerstand van brandslanghaspels, bij de onder punt 4 genoemde druk, bedraagt maximaal 50 kPa, zodat de druk in de waterleiding voor de toevoerafsluiter minimaal 150 kPa moet zijn.
  7. Bij elke vaste brandslanghaspel behoort een geleiderol die het uitlopen van de slang zonder schuren, klemmen of van de trommel aflopen, mogelijk moet maken, onafhankelijk van de richting waarin de slang wordt uitgelopen. Daartoe moet de geleiderol zich bij voorkeur onder de haspel bevinden en wel zo dat het aflopende deel verticaal wordt afgevoerd. Hierbij is tevens van belang dat de trommel van de brandslanghaspel niet te licht draait.
  8. De trommel van de brandslanghaspel moet zo groot zijn dat de hele brandslang erin past. In opgerolde toestand mag de slang niet buiten de trommel steken.
  9. Indien de brandslanghaspel in een nis of kast wordt aangebracht, moet dit zo worden uitgevoerd dat de brandslang gemakkelijk kan worden afgerold. De vrije ruimte aan de zijde van de afsluiter moet voldoende zijn om deze te bedienen. Verder dient er voldoende ruimte te zijn voor de geleiderol en de ophanging van de straalpijp.
  10. De brandslanghaspel moet bij voorkeur op een hoogte van 1250 mm (hart trommel tot vloer) geplaatst worden
  11. De ophangbeugel van de straalpijp moet op dezelfde hoogte als de trommel van de brandslanghaspel worden geplaatst. De hoogte van de ophangbeugel en van de afsluiter mag niet minder dan 400 mm en niet meer dan 1800 mm vanaf de vloer zijn.
  12. Brandslanghaspels die niet voldoende herkenbaar zijn (geplaatst in kasten e.d.) moeten worden aangeduid met een hiervoor geschikt pictogram
  13. Brandslanghaspels mogen niet in vluchttrappenhuizen of sluizen worden aangebracht.
brandslanghaspelkast    brandslanghaspelkast
 

Aansluitschema's en legionellapreventie:


extra   zie afbeeldingen van aansluitschema's.


 

De juiste plaats:

Het is de bedoeling dat met de brandslang(en) elk punt in een gebouw kan worden bestreken.
Daarbij mag ook rekening worden gehouden met een worplengte van de waterstraal van 5 meter.

Plaats brandslanghaspels zo veel mogelijk bij (nood)uitgangen.

Degene die de brand ontdekt  kan dan eerst alarm slaan, de brand melden, controleren of er nog steeds een veilige vluchtroute is, en dan beslissen of hij nog gaat proberen de brand te blussen.
Als de bluspoging niet lukt en er plotseling veel rookontwikkeling is, dan kan die persoon de uitgang vinden door eenvoudig de brandslang te volgen.

Zorg dat de slang bij gebruik niet door brand- en/of rookwerende deuren gevoerd wordt. Deze deuren moeten na gebruik vanzelf weer sluiten.

In de praktijk komt dat erop neer dat er in elk brand- en of rookcompartiment voldoende brandslanghaspels aanwezig moeten zijn.

afbeeldingen - de tekening en de bouw van de haspelkast.

Controle, beheer en onderhoud:

Brandslanghaspels moeten jaarlijks worden gecontroleerd door een instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen (REOB) of een ten minste gelijkwaardige instelling.
De eigenaar en/of de gebruiker van een gebouw moeten er op toezien dat de brandslanghaspels in goede staat verkeren en klaar zijn voor gebruik.

ajax brandblussers   voor documentatie leverancier zie verwijzingen naar externe sites van derden.
klik hier om naar boven te gaan



 

Droge blusleidingen:

Droge blusleidingen beperken het aantal aan elkaar te koppelen brandslangen. Waardoor de brandweer sneller in staat is om bij brand op hoger gelegen verdieping te beginnen met het bestrijden van de brand.

droge blusleidingen Alle gebouwen hoger dan 20 m,zowel utiliteit - als woningbouw moeten volgens het bouwbesluit worden voorzien van een droge blusleiding, conform de richtlijnen vastgelegd in NEN 1594.
Gebouwen boven de 70 m moeten tevens beschikken over een pompinstallatie welke moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 9 van het boek 'Een brandveilig gebouw installeren' (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie).

De droge blusleidingen dienen 1x per jaar te worden geïnspecteerd en 1x per 5 jaar hydrostatisch te worden beproefd.
De manier waarop deze beproevingen moet worden uitgevoerd is omschreven in het Normblad NEN 1594. De verantwoordelijkheid, voor de inzetbaarheid van de droge blusleiding ligt bij de eigenaar c.q. beheerder van het gebouw.

De pompinstallatie voor de droge blusleiding moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.

De resultaten van de inspecties moeten in de vorm van een testrapport aan de Brandweer worden verstrekt.

brandslangaansluiting:

De brandslangaansluiting moet in principe op elke bouwlaag zijn aangebracht op een hoogte tussen de 0,5 en 1 m. boven de direct daaronder gelegen vloer. De aansluiting moet zich bevinden in de trappenhuis of in de daaraangelegen toegangssluis tot het betreffende compartiment.

voedingsaansluiting:

Aan de buitengevel moet zich een voedingsaansluiting bevinden, die is aangebracht in een kast van 500x500 mm op een hoogte van 0,4 tot 0,8 m boven het aansluitende terrein. De voedingsaansluiting moet van een goedgekeurd herkenningsteken zijn voorzien.

De afstand tussen het brandweervoertuig en het aansluitpunt van de droge blusleiding mag niet meer dan 40 m. bedragen omdat anders geen doeltreffende verbinding tussen brandweerauto en bluswatervoorziening mogelijk is .
Indien deze afstand meer bedraagt dan is een horizontale droge blusleiding met eventuele pompvoorziening een vereiste.

De brandweer haalt water uit het waterleidingnet door middel van een brandkraan.
Deze brandkranen liggen doorgaans in het trottoir en zijn afgesloten door een ijzeren deksel met als opschrift: 'Brandkraan' of 'Hydrant'.
De brandkraan is ook te vinden door middel van een aandui-dingsbordje op de gevel of op een ander object in de buurt van deze brandkraan. Het spreekt vanzelf dat de toegang tot een brandkraan altijd vrij moet blijven.

Ruim baan voor snelle hulp
Om goed bij brandkranen e.d. te kunnen komen met een of meer brandweerwagens, heeft de brandweer ruimte nodig.
Om door een straat te kunnen rijden heeft een brandweerauto een breedte van 3.50 meter nodig. Dat zijn ongeveer twee personenauto's naast elkaar.
Voor het opstellen van een ladderwagen of een hoogwerker is een (verhard) gedeelte van 4.50 meter breed nodig.
Hiervoor moet in veel gevallen een zogenaamd 'brand-weerpad' worden aangelegd. Dit zijn verharde gedeelten met extra dikke tegels. De breedte hiervan is 4.50 meter. Een 'brandweerpad' is niet altijd als zodanig herkenbaar, het kan gewoon uw trottoir voor de deur zijn.

zie eventueel ook indien nodig het onderdeel "draaicirkels voertuigen".   zie
klik hier om naar boven te gaan



 

Vaste brandblusinstallaties (sprinkler):

Een sprinklerinstallatie is een vast aangebrachte brandblusinstallatie om een beginnende brand te detecteren, signaleren en te beheersen dan wel blussen.

Vaste brandblusinstallaties kunnen worden onderscheiden naar hun specifieke kenmerken als:

  • soort van blusstof
  • soort van detectiesysteem
  • soort van blusopslag
  • soort van leidingsysteem
Normaal gebruikelijke blusstoffen zijn water, CO2 en halogenen.

Detectiesystemen die worden gebruikt zijn open en gesloten systemen.
Een gesloten systeem werkt per sprinklerkop en een open systeem werkt over alle sprinklerkoppen (als er een begint te werken beginnen ze allemaal)

Opslag van blusstof is afhankelijk van het soort van blusstof.
Bij water kan de opslag bestaan uit waterbassins zoals waterkelders, vijvers, en (zwem)bassins, oppervlaktewater of het waterleidingnet.
Aan het water kan een bepaald schuimconcentraat worden toegevoegd waardoor de blussende werking bij brandbare vloeistoffen wordt verbeterd.
Opslag van CO2 en halogenen geschiedt in tanks.

Bij een watervoorziening is er doorgaans voldoende water om de sprinklerinstallatie 60 minuten of meer te kunnen voeden. Diverse sprinklerinstallaties zijn voorzien van een door elektromotor of dieselmotor aangedreven sprinklerpomp. Soms is er ook een aansluitmogelijkheid aangebracht voor de brandweer zodat deze de voeding met haar eigen pompen kan voortzetten

Leidingsystemen kunnen een droog en een nat systeem zijn. Bij een nat systeem staan de leidingen constant onder druk en bij een droog systeem staan alleen de leidingen voor de hoofdafsluiter onder druk.

Bij vorstgevaar moet de sprinklerinstallatie welke met water wordt gevoed als droge installatie worden uitgevoerd.

Sprinklerinstallaties worden in het algemeen aangesloten op een brandmeldinstallatie.

Sprinklers
Voor elk type brandgevaar is er een sprinklersysteem op maat. Er kan bijvoorbeeld tot op de graad nauwkeurig worden bepaald bij welke temperatuur het blussen begint. Ook de hoeveelheid sproeiwater wordt op de situatie afgestemd. Gebruikelijk is ca. 100 liter water per minuut. Er zijn echter ook sprinklers die 400 liter per minuut kunnen versproeien.

De meeste sprinklers reageren op de sterke stijging van temperatuur bij een brand. Hierdoor zet de vloeistof in de ampul uit. Bij overschrijding van een bepaalde temperatuur breekt het glas: de sprinkler gaat sproeienEén sprinkler kan 6 tot 20 m2 oppervlak bestrijken.

  • Staande sprinklers zijn de meest toegepaste soort sprinklers.
  • Hangende sprinklers worden veelal toegepast bij objecten met verlaagde plafonds.
  • Open sprinklers bezitten geen ampul; zodra het detectiesysteem brand signaleert, gaat de sprinkler sproeien.
  • Concealed sprinklers zijn door het afdekplaatje 'zo goed als onzichtbaar'.

 

Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:
dd: 04-05-2015

 

 
klik hier om naar boven te gaan


 

 

 extra informatie behorende bij:
Brandslanghaspels:
klik hier om naar boven te gaan

Aansluitschema's en legionellapreventie:


Het onderste aansluitprincipe verdient indien mogelijk de voorkeur.


klik hier om naar boven te gaan