Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:
Daken met dakpannen bedekking.
Voor de volgende onderwerpen ga naar:
maatvoering;
dakpan bevestiging; dakfolie's; nokafdekkingen met nokvorsten;
|
|
Maatvoering:
Het verdient aanbeveling het dak in het "tekenkamer stadium" reeds af te stemmen op het maatsysteem van de toe te passen dakpannen.nadere omschrijving dakpansoorten bij het onderdeel "Dakpan soorten".
Voor een goede afdichting van het dakschild is het van belang zoveel mogelijk hele pannen te gebruiken (
m.u.v. betonpannen, welke ook als halve pannen verkrijgbaar zijn).
Dit gaat natuurlijk niet op bij de aansluitingen op hoek- en kilkepers. Zie aldaar.
Dakhellingen van 15….20º zijn voor de meeste dakpanmodellen toegestaan mits een dampdoorlatende waterkerende laag op de dakhuid wordt toegepast.
tabel met toelaatbare dakhellingen bij het onderdeel "Daken algemeen".
Aanpassing van het dakschild aan het maatsysteem of omgekeerd kan geschieden door:
- keuze van type dakpan
- helling van dakschild.
Omdat de afstand tussen nok en goot over het algemeen niet groot is, is het raadzaam reeds bij het ontwerp rekening te houden met model en fabrikaat van de toe te passen dakpan.
bepaling maatvoering dakpan op de bouw
Bij de afstemming van dakschild en maatsystemen kan men tot op zekere hoogte rekening houden met de tolerantie die in de dakpan sluiting aanwezig is. Bij grote dakschilden met daarop kleine dakpannen kan de som van de toleranties groter zijn dan de maat van 1 pan, zodat het maatsysteem niet meer dwingend is voor de afmetingen van het dakschild.
Indien een dakschild ingesloten ligt tussen opgaande muren (zoals bij de traditioneel gemetsetselde topgevels) dan is het gewenst bij het bepalen van de maat tussen deze muren zoveel mogelijk rekening te houden met de dekkende breedte van de pannen.
Bij toepassing van een verholen goot achter de topgevel heeft iets meer speling, doch men moet dan wel rekening houden met de extra gevoeligheid van vervuiling van een dergelijk detail.
Bij doorbrekingen in het dakschild t.b.v. gemetselde schoorstenen, dakkapellen, etc. dient men ook rekening gehouden te worden met het hier genoemde maatsysteem.
Dakpan bevestiging:
De dakpannen worden aan panlatten opgehangen, welke op hun beurt weer zijn bevestigd op onderliggende sporen of op dakbeschot met tussenvoeging van tengels.Tengels niet te dun maken i.v.m. vuilophoping, waardoor het doorslaand water welke door de panbedekking komt niet vrij weg kan lopen.
Wanneer de dakhelling te steil wordt dienen de pannen verankerd te worden met panhaken.
Voor betonpannen is dit nodig vanaf 60º en voor keramische pannen vanaf 55º, maar in windrijke gebieden moeten ze vanaf 45º worden toegepast.
Bij hellingen onder de 40° uitsluitend pannen met goede kop en zijsluitingen toepassen.
Zie verder hiervoor de voorschriften van de leveranciers.
Alle plaatsen waar we niet goed bij kunnen komen of waarbij we slecht uitkomen met de pannen afdekken met lood, zink, etc..
Divers:
voor veiligheidsdakhaken het onderdeel "Werken op daken" bij "Daken algemeen".Dakfolie's:
Vanoudsher bestond het dakbeschot van de beschoten daken uit brede delen. De naden tussen deze delen werden afgedicht met tengels.In de tweede helft van de vorige eeuw werden de dakbeschot delen smaller en de tengelafstand groter, waardoor er veel kieren en naden ontstonden.
Om deze naden af te dichten werd er asfaltpapier op het dakbeschot aangebracht. Omdat de ruimte onder het dakbeschot, dat toen nog zolder heette, intensiever werd gebruikt, ontstonden er condensproblemen vanwege het dampdichte karakter van het asfaltpapier.
In de zestiger jaren kwam er een een ventilerende folie (Ventifol) in de handel, waarbij kunststof stroken dakpangewijs op regelmatige punten aan elkaar waren verbonden en bedoeld voor toepassing direct op het dakbeschot (dragende ondergrond). Het idee van de strokenfolie is water en winddicht, terwijl er wel damptransport plaats kan vinden.
advertentie reclame ventifol (1978)
In de zeventiger jaren werd het traditionele dakbeschot van geschaafde en geploegde houten delen verdrongen door dakelementen.
Deze dakelementen zijn reeds voorzien van een waterkerende laag, derhalve is daar normaliter weinig emplooi voor folies.
Dat wordt anders als er dakdoorbrekingen als dakramen, dakkapellen, kilgoten, e.d. voorkomen. Hier moeten voor de zekerheid aanvullende waterkerende voorzieningen komen. Dat is ook het geval op traditioneel dakbeschot, bij flauwe dakhellingen (20-15°), en wanneer er struiknaden in een dakvlak voorkomen.
Thans zijn er sterke kunststof folies op de markt, die sterk dampremmend en dampopen micro geperforeerd en zonodig van sterke vezels (wapeningsnet) voorzien zijn.
Nokafdekkingen met nokvorsten:De nokafdichting moet vanzelfsprekend een waterdichte en duurzame afdichting geven, terwijl er tevens ventilatie mogelijkheden moeten zijn.De duurzame afdichting van de nok moet worden gerealiseerd door een juiste keuze van het materiaal en de bevestiging. De bevestiging van nokvorsten is weer afhankelijk van de geografische ligging van het dak.
De begin- en eindvorsten moeten in ieder geval altijd worden vastgezet.
De meest voorkomende nokvorsten zijn:
|
|
detailvoorbeelden DIM - januari 1984 |
De halfronde vorsten worden/werden oorspronkelijk in schrale kalkspecie gelegd. (1 cement: 2 schelpkalk: 8-10 metselzand)
Er mag niet meer specie worden gebruikt dan nodig is om het bewegen van de vorsten te voorkomen. De specie moet zoveel mogelijk loodrecht op de pannen (dus naar binnen toe t.o.v. de vorst) worden aangesmeerd. Een variant voor de bevestiging van nokvorsten etc. met kalkmortel is het kant-en-klare stormvaste elastisch dakmortel Flexim. bron afbeelding: Flexim
|
Zelfventilerende nokconstructie met ondervorstband en/of ondervorst:
Bij de huidige geisoleerde kappen met goed sluitende pannen dient de nok geventileerd te worden. Dit kan bij in de specie gezette nokken alleen d.m.v. ventilatiepannen.Bij een droge zelfventilerende nokconstructie met ondervorst zijn deze ventilatie pannen niet nodig.
Hoek- en kilkepers:
Hoekkepers:
Bouwfysisch gezien levert de hoekkeper weinig of geen problemen als de naden van de geisoleerde dakbeschotplaten goed afgedicht zijn, en er geen koudebruggen aanwezig zijn.
Ook wat de waterdichtheid betreft zal een goed uitgevoerde hoekkeper geen problemen opleveren. (het water loopt van de hoekkeper 'weg')
Het begin en einde van hoekkepers vraagt wel extra aandacht omdat hier vooral de tand des tijds kan toeslaan.
De oudste hoekkeperafwerking is de afwerking met schubvorsten gelegd in de specie (uitvoering als bij de vorsten). Bij deze oplossing is een ruiter noodzakelijk, zodra de hellingshoek groter wordt dan 25°
Hoewel minder problematisch als bij de kilgoot: vermijd te kleine stukjes dakpan door toepassen (indien mogelijk) van halve pannen.
Daarnaast is er (zoals besproken bij de nokvorsten) de flexibele afwerking met hoekkeperstroken in combinatie met opgehangen vorsten.
ruiter:Bij toepassing van hoekkeperstroken is voor de ophanging van de vorsten net als in de nok een ruiter noodzakelijk. De hoogte van deze ruiter moet in het werk worden bepaald.Voor het bevestigen van noklatten (open ruiters) op de nokbalk en/of hoekkeperbalken en bij de overgang van een stijl naar een flauw hellend dak zijn diverse soorten ruitergripankers e.d. in de handel. Bij droge hoekkeperstroken in combinatie met ondervorsten in de nok kunnen de elkaar ontmoetende vorsten in verstek worden gezaagd. Bij in de specie gelegde vorsten is een speciaal broekstuk vereist.
Kilkepers:Let op! In naaststaande tekening wordt gesuggereerd dat de tengel evenwijdig over de volle lengte van de kilgoot loopt. Bij lekkage c.q. condens loopt het lekwater dan langs de tengel naar beneden. Dit is een utopie. Een deel van het water blijft onder de tengel zitten en tast het dakhout aan. Extra tengels en/of bredere panlatten lossen dit probleem en het probleem van de bevestiging van de gezaagde restpannen beter op. Zoals op de foto te zien is, is de extra bevestiging bij de Oud Hollandse pannen niet goed gedaan. Bij de Tuile du Nord pan is het mider zichtbaar aangezien deze pan vlakker is. |
|
Beëinding van een lessenaarsdak met chaperonpan:Aan de beëinding van een lessenaarsdak moet in principe dezelfde eisen worden gesteld als aan de hierboven genoemde nokken van een zadeldak.
Het meest toegepaste hulpstuk voor de afdichting is de chaperonpan.
Deze chaperonpan kan ook worden gebruikt voor aansluitingen voor hellende op platte daken.
De halfronde vorst als variant van chaperonepan.Bovenstaand detail van de iets lastiger variant dan die van de chaperonpan spreekt voor zich. |
Afdekkingen met bladlood:foto: achterzijde Oudegrachtpand te Utrecht (1987 werk Woonbrink)Naast de afdekking van nok en hoekkepers met vorstpannen werden van oudsher nokken ook afgedekt met lood.
ook het onderwerp "Lood" van het onderdeel "Materialen - metalen".
|
Dakvoet:Onder de dakvoet verstaan we de aansluiting van de dakpannen met de dakgoot of aansluitend plat dak."Dakgoten" bij het onderdeel "Dakgoten - (daken algemeen)". Ter plaatse van de dakvoet moeten voorzieningen worden getroffen om het indringen van vogels en muizen tegen te gaan.
Openingen mogen, volgens de voorschriften, dan ook niet groter zijn dan 10 mm.
Daarnaast is het belangrijk dat de dakcoet ventilerend wordt uitgevoerd. Volgens de DIN 4108 dient deze ventilatie 200 cm² per m¹ te zijn.
Er zijn verschillende accesoires hiervoor in de handel, waaronder de Kombi dakvoet van Nedsale (zie afbeelding). Zie hiervoor bij de betreffende leveranciers. |
|
ook "Vogelvriendelijk bouwen" bij het onderdeel "Flora en fauna" van Buitenchil algemeen.
Aansluiting pannendak op topgevel:
Bij een topgevel kan de aan- of afsluiting van het dak op verschillende manieren worden uitgevoerd.Het dakschild kan eindigen voor de topgevel, op de topgevel of over de topgevel met een overstek.
Van oudsher is, gezien de maatvoeringsproblematiek, de oplossing met de overstek het meest voor de hand liggend. Dit overstek kan verschillend van grootte zijn in verband met de afmetingen van het gebouw, de pannenmaat en het gewenste uiterlijk.
Dakschild beëindiging d.m.v. een overstek.Een overstek wordt / werd afgewerkt met een vertikale windveer en daarop een dekstuk (ook wel dekspaan of waterbord genoemd).Dit dekstuk moet inregenen tussen dakpannen en windveer vermijden en is derhalve zó aan weer en wind en dus aan verrotting blootgesteld, dat we het liefst een speciale houtsoort gebruiken of het afdekken met zink. (Dit was oorspronkelijk natuurlijk geen optie. Zinkbekleding bestond nog niet en speciale houtsoorten waren onbetaalbaar, dus alleen grenen bleef over.) |
In plaats van een dekstuk gebruikt men thans meestal een gevel(kant)pan.
Deze pan kan rechtstreeks over de windveer aangebracht.
Maattechnisch gezien is dit weer lastiger, en bij renovatie van oudere woningen vaak niet mogelijk gezien het gegeven dat hiervan de topgevels meestal niet haaks op de zijgevels staan.
Het voordeel is echter wel dat vervuiling minder opvalt en de windveer beter wordt beschermd.
Kantpan.bron afbeelding: bouwkunde Jellema (1964) Naaststaande detail van een dakaansluiting op een kopgevel is overduidelijk een detaillering uit een bouwkundige overgangsfase.
|
opmerkingen:
Het vastzetten van gevelpannen op het metselwerk van de topgevel stamt uit de tijd dat er nog geen gevelpannen waren / werden gebruikt.
|
Pannendaken waren nooit 100% waterdicht.
Bij onbeschoten kappen kom men dit probleem aan de binnenzijde zien en oplossen door rechtlegging of vervanging van de probleem gevende pan.
Het neerzetten van een pan onder het lek, etc.
Door de invoering van de Woningwet werd een dakbeschot verplicht.
het subonderwerp "Algemeen (woningwet)" van het onderwerp "Dakbeschot" behorende bij dit onderdeel.
Een eventueel lekkage probleem was niet meer zichtbaar.
Lekkage water moest via de in het dakbeschot aangebrachte profielgootjes worden afgevoerd.
Een utopie: nestelende vogels onder het dakbeschot houden hier echt geen rekening mee.
Door mechanisatie en een verbeterend bakproces werden de pannen strakker van vorm en kregen ze extra kop- en zijaansluiting. Dit had meer effect.
Overigens zullen dergelijke dure arbeidsprofileringen niet veel zijn toegepast. (in de Jellema uitgave van 1973 zijn ze verdwenen).
De tengels op de planknaden zijn, zonder kunst- en vliegwerk, met uitzondering van t.p.v. onderliggende gordingen niet vast te maken.
De bevestiging van de windveer kan alleen via het kopse hout van de gemenageerde gording. En op die plek moet ook de panlat, de tengel en het dakbeschot worden bevestigd.
Iets klopt hier niet. (in de Jellema uitgave van 1973 is de menagering aan de bovenzijde t.p.v. het dakbeschot weer verdwenenen en het hardboard vervangen door triplex)
Bij de hedendaagse detaillering worden de gevelpannen stormvast bevestigd
met speciale daarvoor voorziene panhaken en/of met schroeven voorzien van een rubberen afsluitring ter vermijding van waterinfiltratie.
Door bovendakse isolatie wordt het dak verhoogd en sluit de gevelpan niet meer aan op de gevel c.q. windveer. Dit probleem is op te lossen door het verhogen / vervangen van de windveer en / of het aanbrengen van een keramisch boeiboord. |
De windveer is nodig om de dakbedekking onder de pannen tegen regen, sneeuw en wind te beschermen (wind van opzij kan de dakpannen optillen en eventueel doen afwaaien).
Bij toepassing van kantpannen i.p.v. een dekstuk is de functie van de windveer alleen nog esthetisch.
Soms wordt /werd tegen de onderkant van het dakbeschot tussen de gordingen een extra plafond aangebracht van geprofileerde grenen schroten (o.i.d. zoals weervast hardboard volgens bovenstaand Jellema detail)
Als dit wordt nagelaten dan dient t.p.v. de hoek tussen dakbeschot en muur te worden afgedekt met een kantlat en/of kantplank om de aansluitnaad tussen bijgehakt metselwerk en dakbeschot aan het oog te onttrekken.
Omdat de windveer erg opvalt werd ze vaak heel mooi afgewerkt en voorzien van decoratief houtsnijwerk.
Voor gevel- en stiepeltekens in Oost-Nederland
|
Het dakschild kan gelegen zijn tussen de topgevels, zoals bij de traditioneel gemetselde gevels.
het subonderwerp "Topgevels" van het onderwerp "Metselwerk (gevel)muurafdekkingen" behorende bij het onderdeel "gevels - metselwerk gevels".
Loodslabben, eventueel in combinatie met een verholen (kil)goot achter de muur, zijn dan een mogelijke oplossing.
Zie voor toepassng van een kilgoot met betrekking tot de maatvoering de daar gemaakte opmerking. |
Let wel op!
bron daklood afbeelding: Bouwwereld nr.18 1983
Aansluiting pannendak op bouwmuur:
Bouwmuur onder doorgaand dak:Met de luchtgeluidisolatie tussen woningen met een pannendak gaat het nog al eens mis.zie voor de algemene informatie over geluid het betreffende onderdeel bij ontwerpproces De uitvoering van dit detail valt grof ingedeeld in drie fases uiteen:
De bovenkant van de bouwmuur dient vlak en strak afgewerkt te zijn en de maat tussen bouwmuur en panlat dient niet te groot te zijn. De aansluiting van woningscheidende wand, zoldervloer en goot dient nauwkurig te worden uitgevoerd. Omdat de woningscheidende wand hier op nul uitloopt ontstaan hier vaak geluidslekken. Een verbetering van de index kan alleen worden bereikt door toepassing van een extra luchtdicht uitgevoerd plafond. |
Ventilatie:
Nokconstructies welke zijn dichtgezet/ aangesmeerd zijn, zoals hierboven bij "zelfventilerende nokconstructie met ondervorstband en/of ondervorst" reeds vermeld niet ventilerend. Bij deze constructies moeten, bij de moderne geisoleerde kap en beter sluitende pannen, ter weerszijden van de nok, over de volle dakbreedte, ventilatiepannen worden toegepast.Ook bij de dakvoet moet, voor het behoud van de onderliggende constructie, een optimale ventilatie gewaarborgt worden tussen dakpan en dakbeschot.
Met onderstaande benaderingsformule voor standaard daken is de benodigde oppervlakte van de ventilatie opening uit te rekenen.
A inlaat = 40 x A dak
A inlaat = oppervlakte ventilatie opening aan de dakvoet in cm2/m1.
A dak = het te ventilaren dakoppervlak in m2/m1 breedte (daklengte x 1m).
Voor flauw hellende daken en extreem lange daken dient het ventilatie oppervlak te worden vergroot.
Voorbeeld: gegeven daklengte 5 m1.
Gevraagd: oppervlakte ventilatie opening (vrije tengelhoogte).
Oplossing: A inlaat = 40 x 5 = 200 cm2.
We verminderen de 200 cm2 per strekkende meter met de aanwezige ventilatie opening van de golf van de pannen (plusminus 100 cm2/m1- vogelschroot belemmering meegerekend).
Dit betekent dat voor de overblijvende 100 cm2/m1 een vrije tengelhoogte van 10 mm noodzakelijk is.