Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:

Verlichtingstechniek algemeen.

Voor de volgende onderwerpen ga naar:

algemeen;
lichtstroom, lichtsterkte, verlichtingssterkte en luminantie;
verlichtingseisen;
nood- en vluchtwegverlichting;
gloeilampen, etc.;



 

Algemeen:

De verlichtingstechniek omvat alles wat tot de verlichting behoort. Doch aangezien de tijd van de olielamp en ook die van de gaskous al ver achter ons ligt, denken we bij verlichtingstechniek vrijwel uitsluitend aan elektriciteit, afgezien van een sfeerverlichting door kaarsen, waxinelichtjes e.d.

In het algemeen geldt als richtlijn, dat voor de beschouwde taak voldoende licht moet worden gebracht op de juiste plaats en dat gezorgd moet worden dat storende neveneffecten ten gevolge van reflectie, van overmatige sterke lichtcontrasten e.d. binnen het gezichtsveld worden vermeden. Al naar de omstandigheden zullen verschillende oplossingen gekozen moeten worden.

bron tekstfragmenten:  Bouwkundige encyclopedie (Elsevier 1955)

In de eerste plaats geldt de algemene regel, dat de hoeveelheid licht, die op de plaats van de taak nodig is, in zeer sterke mate afhangt van de soort en de aard van het werk. Voor het waarnemen van zeer kleine en fijne objecten is een aanzienlijk grotere hoeveelheid licht nodig dan voor het waarnemen van grovere voorwerpen.
Voorts geldt dat de benodigde hoeveelheid licht ook nog afhankelijk is van de leeftijd van de personen die de taak moeten uitvoeren.
De juistheid van het verlichtingssysteem wordt echter niet alleen bepaald door de hoeveelheid licht die op de plaats van de taken wordt gebracht. Een tweede hoofdregel is dan ook dat het licht op de juiste wijze moet worden aangebracht.
Een ander punt waarop bij een goed verlichtingssysteem moet worden gelet is dat van de juiste kleurweergave.
En tenslotte kan worden gezegd, dat in het algemeen een gelijkmatige verlichting van groot belang is, vooral wanneer het grote zalen betreft.

Noot !
In de NEN1010 behorende bij het Bouwbesluit 2003 werden o.a. het aantal lichtpunten, schakelaars, wandcontactdozen en groepen geregeld waaraan een elektrische installatie (van b.v. een woning) minimaal aan moest voldoen.
Het vereiste aantal lichtpunten zegt echter niets over de verlichting in de ruimte.

zie  het subonderwerp "Bouwbesluit" bij "Electra installaties algemeen".
klik hier om naar boven te gaan



 

Lichtstroom, lichtsterkte, verlichtingssterkte en luminantie:

bron tekstfragmenten:  Bouwkundige encyclopedie (Elsevier 1955) + LOI cursus Verlichtingstechniek (1977)

Lichtstroom:
Zoals men per tijdseenheid een waterstroom in liters kan meten, zo kan men ook de door een lichtbron uitgestraalde lichtstroom meten.
Onder lichtstroom verstaat men de totale hoeveelheid door een lichtbron per seconde uitgestraald licht in de eenheid van lichtstroom, de lumen (lm).

Lichtsterkte:
Onder lichtsterkte van een lichtgevend punt verstaat men de lichtstroom per eenheid van ruimtehoek in een bepaalde richting uitgestraald.
De lichtsterkte van een lichtbron is dus een maat voor de sterkte van het licht in een bepaalde richting en niet voor de totale lichtstroom. De lichtsterkte van de meeste lichtbronnen is nl. niet in alle richtingen gelijk.
Het verband tussen de lichtsterkte en de richting kan worden aangeduid door middel van een lichtsterktekromme.
De lichtsterkte wordt uitgedrukt in candela (cd). Daar volgens de definitie de lichtsterkte gelijk is aan de lichtstroom per eenheid van ruimtehoek, en daar de eenheid van lichtsterkte de "candela" is, de eenheid van lichtstroom "de lumen" en de eenheid van ruimtehoek "de steradiaal" is het aantal candela dus gelijk aan het aantal lumen per steradiaal.
De steradiaal is de ruimtehoek, die men verkrijgt door op een boloppervlak met een straal van 1 meter een oppervlak van 1 m² te tekenen en alle punten van de omtrek van dit oppervlak met het middelpunt te verbinden.

 

 

 

Verlichtingssterkte:
Verlichtingssterkte is iets geheel anders dan lichtsterkte. Bij de hierboven genoemde lichtsterkte gaat het om de hoeveelheden uitgestraald licht en bij verlichtingssterkte gaat het om de hoeveelheden ontvangen of opgevangen licht.
De bij verlichtingssterkte gebruikte eenheid is de lux" (lx).

1 lux is gelijk aan een lichtstroom van 1 lumen gelijkmatig verdeeld over een vlak van 1 m².
Is het oppervlak groter dan is omgekeerd evenredig de verlichtingssterkte kleiner.
Voorbeeld:
Wanneer op een vlak van 1 m² een lichtstroom van 200 lumen valt, dan bedraagt de gemiddelde verlichtingssterkte op dat vlak 200 lux.
Is nu dezelfde lichtstroom van 200 lumen verdeeld over een oppervlak van 4 m², dan is de gemiddelde verlichtingssterkte op dit vlak 200 : 4 = 50 lux.

Luminantie:
Luminantie is de lichtsterkte per cm². schijnbaar oppervlak van een lichtbron of van een verlicht vlak. Onder schijnbaar oppervlak verstaat men de projectie van de lichtbron op een plat vlak, loodrecht op de kijkrichting (dus niet het oppervlak van de lichtbron zelf).
Schijnbaar oppervlak is ook het reflecterende vlak dat door een lichtbron beschenen wordt.
Het gebeurt nogal eens, dat men verlichtingssterkte en luminantie verwart. De verlichtingssterkte, uitgedrukt in lux, geeft uitsluitend het aantal opvallende lumen aan en heeft dus niets uitstaande met reflectie-eigenschappen van het oppervlak zelf. De luminantie daarentegen is afhankelijk van de verlichtingssterkte en van de reflectiefactor(en) van het vlak. Visueel comfort wordt bepaald door de absolute hoeveelheid licht en de luminantieverhoudingen binnen het gezichtsveld.
Soms is er in absolute zin simpelweg te veel licht en word je letterlijk verblind.
Ook wanneer de luminantieverhoudingen te hoog zijn voor het dynamisch bereik van het menselijk oog is er sprake van lichthinder.
Het optreden van lichthinder is echter een subjectief gegeven — mensen hebben een verschillende tolerantie voor optredende luminantieverhoudingen.

klik hier om naar boven te gaan


 

Verlichtingseisen:

Voldoende licht is van groot belang wanneer de taken die op de werkplek worden uitgevoerd erg nauwkeurig zijn of wanneer er weinig contrast bestaat. Te weinig licht kan de nauwkeurigheid nadelig beïnvloeden, alsook de concentratie. Met als gevolg dat de ogen zich meer moeten inspannen.
Wanneer de details ongebruikelijk groot zijn of een zeer hoog contrast hebben kan de verlichtingssterkte worden verlaagd.
Voor iedere ruimte en toepassing zijn er derhalve andere verlichtingseisen.

Voor de ruimte beleving worden er ook eisen gesteld aan de wanden en de plafonds.

Dit is niet nieuw. Zie naaststaande verlichtingsnormen uit 1955.
Wat sindsdien wel is veranderd zijn de ruimten waarin we leven en werken, de aard van de werkzaamheden, de voorschriften en normen alsmede de verlichtingsbronnen zelf.

Werkplekverlichting en Arbobesluit:
bron:    arbovakbase.nl
Wat betreft werkverlichting stelt het Arbobesluit dat werkplekken voldoende en doelmatig verlicht moeten zijn. Dat kan gebeuren middels daglicht, kunstlicht of een combinatie van beide. De functie van een gebouw bepaalt hoeveel licht in het gebouw nodig is.
Men geeft er de voorkeur aan zoveel mogelijk daglicht toe te passen. Kijkt men echter kritisch naar het gemiddelde aantal zonuren op jaarbasis (900) tijdens kantooruren in Nederland, dan zal aanvullende verlichting noodzakelijk zijn om de vereiste verlichtingssterkte op de werkplek te garanderen en om deze evenwichtig in de ruimte te verdelen.

Verlichtingsniveau:
bron:    arbovakbase.nl
In 2003 is de Europese norm NEN-EN 12464 Licht en verlichting – werkplekverlichting – deel 1: werkplekken binnen in Nederland van toepassing geworden. Dit normblad omschrijft de voorwaarden waaraan verlichtingssystemen voor werkplekken ‘binnen’ met het oog op visuele taak, comfort en veiligheid moeten voldoen. Het gaat hierbij dus om taakverlichting en niet meer om de algemene verlichting van de ruimte. In de betreffende norm zijn gedetailleerde praktijkverlichtingssterkte eisen voor verschillende ruimten, taken en activiteiten opgenomen.

Dat is de laagst toelaatbare waarde van de gemiddelde verlichtingssterkte op het gespecificeerde oppervlak, respectievelijk taakgebied.
In 2011 is het normblad geactualiseerd.

Enkele voorbeelden van vereiste praktijkverlichtingssterkte:
Soort ruimte, taak of activiteit Praktijkverlichtingssterkte (Em) lux
Verkeerszone (circulatiegebied en gang) 100
Gangpaden magazijn (bemand) 150
Expeditie/verpakkingsruimte 300
Lassen 300
Machinale metaalbewerking (grof en gemiddeld) 300
Assemblage metaal fijn 500
Maken van gereedschap (metaal) 750
Machinale houtbewerking 500
Kantoren (receptiebalie) 300
Kantoren (gegevensverwerking, lezen, schrijven) 500

Bij het opstellen van een lichtplan ten behoeve van een nieuwe of aan te passen verlichtingsinstallatie, moet rekening worden gehouden met de lichtterugval-karakteristieken van de lamp en voorschakelapparatuur, met vervuiling van armatuur en ruimte en met het onderhoud. Dit wordt uitgedrukt middels de zogenaamde ‘behoudfactor’. Voor kantoren zal deze ca. 75-80% bedragen.
De benodigde praktijkverlichtingssterkte van 500 lux moet hierdoor worden vermenigvuldigd met ongeveer een factor 1,3. De nieuwe of gewijzigde verlichtingsinstallatie zal bij aanvang dan ook een hogere lichtopbrengst moeten bewerkstelligen, die het noodzakelijk maakt om gebruik te maken van bijvoorbeeld dimmers.
klik hier om naar boven te gaan


 

Nood- en vluchtwegverlichting:

Om bij calamiteiten snel en veilig een gebouw te kunnen verlaten, zijn zowel vluchtwegverlichting als noodverlichting noodzakelijk.

Noodverlichting is noodzakelijk op de werkplekken waar de werknemers bij het uitvallen van het kunstlicht aan bijzondere gevaren zijn blootgesteld.
Vluchtwegverlichting moet aangebracht zijn op de locaties in het gebouw die bij het verlaten ervan als gevolg van een calamiteit gebruikt moeten worden.
zie  het onderwerp "Vluchtwegen in gebouwen" bij het onderdeel "Ontwerpproces algemeen".
zie  het onderwerp "Brandpreventie" bij het onderdeel "Installaties - brandpreventie".
klik hier om naar boven te gaan



 

Gloeilampen, etc.:

De Europese Unie stelt steeds strengere eisen aan de energiezuinigheid van apparaten, waaronder verlichting.
De meest voorkomende lampen in huishoudens, de gloeilamp en de halogeenlamp, kunnen niet voldoen aan die eisen voor energiezuinigheid en zullen op den duur verdwijnen. Ze zetten namelijk maar een klein deel van de elektrische energie die ze verbruiken om in licht. De rest gaat verloren als warmte.
 
Vervanging is niet altijd eenvoudig:
In het boekje ‘Elektrisch licht in historische interieurs’ dat in mei 2011 verscheen wordt aangetoond dat vervanging van gloeilampen in monumenten geen eenvoudige zaak is.
Aan de hand van praktijkvoorbeelden in onder andere het Koninklijk Paleis op de Dam, Paleis Het Loo en de Ridderzaal laat men in de publicatie 'Elektrisch licht in historische interieurs ` zien, dat er naar inventieve oplossingen wordt gezocht om de uitstraling van de historische verlichting niet verloren te laten gaan.

Deze publicatie is te downloaden:   zie de verwijzingen naar externe sites van derden.
 

 

 


Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:
dd: 30-07-2016

 

 
klik hier om naar boven te gaan