Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:
Woningvorm typologie.
Voor de volgende onderwerpen ga naar:
sociale woningbouw algemeen;
volkswoningbouw 1850-1940;
De wederopbouwperiode (fase 1);
De wederopbouwperiode (fase 2);
veranderende woon- en leefvormen;
typologie naoorlogse woningbouw;
woningbouwnormering na 1950;
tijdsgebonden varianten (1982);
Sociale woningbouw algemeen:
Sociale woningbouw is een vorm van filantropische en gesubsidieerde bouw van woningen welke bedoeld zijn om zonder winstoogmerk te verhuren aan mensen die niet in staat zijn om zelfstandig een woning te kopen of te huren, omdat zij te weinig geld verdienen.
Tot de vroegste vormen van sociale woningbouw in Nederland mogen de hofjes worden gerekend,
die de welgestelde elite liet bouwen voor de huisvesting van armen, zieken en weduwen.
het onderwerp "De hofjes van Nederland" van dit onderdeel.
Georganiseerde sociale woningbouw kwam in Nederland langzaam op gang na de oprichting van de eerste woningbouwvereniging (de Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse) in 1852.
Het kon echter geen einde maken aan de schrijnende leefomstandigheden en de woningnood aan de onderkant van de samenleving.
De volkshuisvesting kreeg landelijk een impuls toen de overheid er zich intensief mee ging bemoeien met de inwerkingtreding van de eerste Woning- en Gezondheidswet.
Volkswoningbouw 1850-1940:
fragment uit Colofon van de Afdeling Voorlichting van de Rijksdienst voor Monumentenzorg. (1980 ??)
De eerste projecten:
bron leidraad tekst: bestaandewoningbouw.nlAan ontwerpers werden door filantropische woningbouwverenigingen opdrachten gegeven goede en goedkope woningen te bouwen voor een anonieme werkman. Dit is het begin van bouwen voor de sociale markt.
Een nieuwe situatie vraagt om nieuwe oplossingen en gereedschappen om er toe te komen.
Medio negentiende eeuw was er niet alleen de vraag om een gepaste woonvorm, maar ook om oplossingen voor watertoevoer, fecaliën-afvoer, verlichting, ventilatie enzovoorts
te bieden.
het onderwerp "Drinkwatergeschiedenis" van het onderdeel "Installaties - W G E".
het onderwerp "Geschiedenis van de (afval)waterketen" van het onderdeel "Installaties - Riolering".
het onderdeel "Installaties - W G E - Electra algemeen".
Vanwege de economische randvoorwaarden deden de eerste portiek-etagewoningen hun intrede. Welke bestonden uit twee gespiegelde plattegronden en een trap en zo gestandaardiseerd dat meerdere van die eenheden op elkaar konden worden samengevoegd tot een ‘huis’ en meerdere huizen tot een woonblok. (Zie de eerste plattegrond hierboven.)
Pas na de Eerste wereldoorlog begon het bouwen voor de sociale ‘anonieme’ markt enige betekenis te krijgen en dus ook de bemoeienissen van architecten met dit vraagstuk.
Dit vormt de eerste belangrijke verschuiving in de ontwikkeling van bouwen voor de markt in bouwen voor de sociale markt.
Echter, het meest voorkomende vooroorlogse woningtype is de eengezinswoning met uitgebouwde keuken, vaak uitgevoerd in halfsteens metselwerk en slaapkamers onder de kap.
De uitgebouwde keuken was nodig om een ‘mooie kamer’ te kunnen maken.
Daar kwam bij dat de perceelbreedte van ongeveer 5 meter, die in die tijd gangbaar was, een ingebouwde toenmalige keuken niet toeliet. (Zie vierde plattegrond hierboven.)
Opvallend was verder dat de woningen over weinig kasten beschikten en geen badruimte hadden. Deze plattegrond was in de jaren twintig algemeen gangbaar.
Kastruimte is namelijk een welvaartsverschijnsel voor het opbergen van overtollige spullen, of voor het laten zien van wat je bezit.
Een toenmalig arbeidersgezin had dus alleen kastruimte ruimte nodig voor het opbergen van de zondagse kleding en wat beddegoed.
De verplichting van het hebben van een badkamer voor nieuwbouwwoningen kwam pas in 1965 dus zo opvallend is dit niet.
het subonderwerp "Geschiedenis van de badkamer" van het onderdeel "Sanitair - Badkamer algemeen".
Voor de keuken die toen niet paste en thans wel zie de opmerking bij het onderwerp woningbouw (2016).
In de periode 1918-1925 werd ongeveer 50 procent van de vooroorlogse sociale huurwoningen gebouwd.
In deze periode (1919) werd dan ook door de minister omschreven, wat onder een arbeiderswoning werd verstaan en waaraan voldaan moest worden, wilde men voor een financiële bijdrage in aanmerking komen.
Van de drie slaapkamers moesten er tenminste twee voldoende ruimte bieden voor de plaatsing van twee ruime ledikanten.
Behalve de drie slaapkamers moest de woning bevatten: een woonkamer, keuken of een woonkamer én een keuken, zij kan bovendien bevatten een zogenaamde ‘mooie kamer’.
De landhuis variant:
bron afbeelding: constructie van gebouwen door prof. J.G. Wattjes (1924)De wederopbouwperiode (fase 1):
De wederopbouwperiode (fase 2):
bron leidraad tekst: bestaandewoningbouw.nlHet ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting publiceerde in 1946 ‘Voorlopige Wenken’ voor de opbouw van één- en meergezinshuizen, met minimum en maximum grenzen voor de afmetingen, en het aantal vertrekken en voorzieningen. De inhoud werd gefixeerd op een maximum van 260 m³, exact gelijk aan dat van 1921.
St. Nicolaasplantsoen
Culemborg helaas zoals zovele van deze woningen uit die tijd reeds gesloopt in 2012. |
bron leidraad tekst: normering in de woningbouw in relatie tot veranderende woon- en leefvormen. (1987)
Meer dan voor de Tweede Wereldoorlog gaat de overheid zich daarna met de volkshuisvesting bemoeien.
De belangrijkste oorzaken zijn het schrijnende woningtekort en de materiaalschaarste.
Een omvangrijk beleidspakket dat zowel de productie, de subsidiëring, de huren als de distributie regelt, is het gevolg.
Van dit pakket maken de Voorschriften en Wenken (1951) deel uit.
De woning(bouw) wordt expliciet ten dienste gesteld van 'externe' doelen, zoals de bescherming en stimulering van het gezinsleven en de vrije ontwikkelingsmogelijkheid van de afzonderlijke gezinsleden. Het onderscheid tussen gezinnen, bejaarden en alleenwonenden wordt bouwkundig uitgewerkt naar een onderscheid in gezinswoningen, die in grootte variëren al naar gelang gezinsfasen en/of klasse (intellectueel, middenstander of arbeider) en bijzondere woonvormen. Stedebouwkundig gaat het erom de verschillende soorten woningen en wooncomplexen in het juiste onderlige verband te brengen. |
Veranderende woon- en leefvormen:
bron tekst: Normering in de woningbouw in relatie tot veranderende woon- en leefvormen (Ministerie van VROM - Emancipatieraad juli 1987)Tot 1960 woont 'bijna iedereen' in gezinsverband. Men trouwt 'uit huis' en sticht een gezin.
Na 1960 vindt een drastische wijziging plaats in de ontwikkeling van het aantal en de grootte van de huishoudens.
Het einde van de woningnood raakt steeds verder uit het zicht. Met name het aantal alleenstaanden maakt een spectaculaire ontwikkeling door.
In de periode 1960 - 1981 stijgt het aantal huishoudens van 3,13 naaar ruim 5 miljoen.
Ondanks de geringe bevolkingstoename zal het aantal huishoudens tot 2000 waarschijnlijk nog stijgen tot boven de zes miljoen.
Deze trend naar kleinere en instabielere huishoudens heeft de volgende oorzaken:
- de demografische veroudering;
- het verlaagde geboorteniveau;
- het groeiend aantal echtscheidingen;
- het groeiend aantal één-ouder gezinnen;
- de afnemende prominentie van het gezinsverband.
Het aantal huishoudens in Nederland stijgt naar verwachting van 7,4 miljoen nu tot 8,5 miljoen in 2045. Daarna zet een lichte daling in tot 8,4 miljoen in 2060. Vooral het aantal eenpersoonshuishoudens neemt (door vergrijzing en scheidingen) toe. In 2060 bestaat 44 procent van de huishoudens uit een persoon. Nu is dat 36 procent.
6-9-2016 Op 1 januari 2016 telde Nederland ruim 7,7 miljoen huishoudens. Dat waren er 56 duizend meer dan een jaar eerder. Hiervan kwamen er 23 duizend bij in en rond de vier grote steden.
noot! We hebben voor de prognose van 2011 dus nog 29 jaar te gaan. Het blijft koffiedik kijken.
Vooral de huishoudens van 45 - 69 jarigen nemen in de komende vijftien jaar absoluut en relatief sterk toe. Pas na 2000 vindt een grote aanwas van het aantal bejaarden, personen ouder dan 70 jaar, plaats. Deze 'ontgroening en vergrijzing' heeft consequenties voor de toekomstige woningbehoefte. Het betekent dat er een einde is gekomen aan de enorme vraag naar specifieke (goedkope) jongerenhuisvesting en dat de vraag naar zelfstandige bejaardenwoningen zal toenemen.
Typologie naoorlogse woningbouw:
bron afbeeldingen: publicatie branchevereniging betonmortelindustrie (2003)
De ééngezins doorzon rijtjeswoning: |
De portiekflat: (Gestapelde eengezinswoningen met gemeenschappelijk trappenhuis.) |
De woontoren: (Gestapelde eengezinswoningen met gemeenschappelijk trappenhuis en lift.) De totale hoogte bepaald of we het hebben over een portiekflat of een toren. (Bij meer dan 4 verdiepingen is een lift verplicht.) |
De galerijflat: (Gestapelde eengezinswoningen met gemeenschappelijk trappenhuis en toegangsgalerij.) |
Woningbouwnormering na 1950:
bron tekst: Normering in de woningbouw in relatie tot veranderende woon- en leefvormen (Ministerie van VROM - Emancipatieraad juli 1987)De (model)bouwverordening:
De Woningwet van 1901 verplichtte alle gemeenten een bouwverordening op te stellen. Tot 1952 heeft de overheid getracht deze op één noemer te brengen. In 1952 werd de eerste Modelbouwverording uitgebracht. Gemeenten mochten, naar gelang de plaatselijke situatie, hiervan afwijken. In 1965 werd tegelijk met de nieuwe woningwet ook een nieuwe Modelbouwverordening uitgebracht, die tevens in het eisenpakket van de V & W werd opgenomen. De (model)bouwverordening was vooral bedoeld om ongewenste situaties met betrekking tot veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid van de gebouwde omgeving tegen te gaan.de extra's bij het onderwerp "Bouwbesluit algemeen" van het onderdeel "Ontwerpproces algemeen".
Deze bouwverordening werd voor nieuw te bouwen woningwetwoningen tot 1984 overvleugeld door de Voorschriften en Wenken. Dus de meeste woningplattegronden zijn vanwege de verstrekte subsidie iets ruimer van
opzet dan de hieronderstaande basisplattegronden.
De Voorschriften en Wenken:
De minimumvoorwaarden van ‘Voorlopige Wenken’ van 1946 (zie wederopbouwperiode) werden in de ‘Voorschriften van Wenken voor het ontwerpen van woningen 1951’ min of meer tot norm verheven, omdat de pressie door het departement op de bouwprijzen vrijwel geen extra’s boven deze minima toeliet. Tevens wilde men meer eenheid brengen in de tot dan toe geldende gemeentelijke bouwverordeningen, die onder werking van de Woningwet van 1901 naar inzicht van de plaatselijke besturen tot stand waren gekomen.Vooral uitvoerders van bouwsystemen ondervonden hinder van deze verscheidenheid. De opzet van de plattegronden moest rationeler worden, zodat een meer eenvoudige en efficiënte uitvoering kon plaatsvinden en de bouwkosten enigszins gedrukt werden. Het accent kwam te liggen op standaardisatie en normalisatie.
Het doel van de V & W was derhalve drieledig:
Ten eerste gaven zij een minimum-kwaliteitsniveau aan, in de tweede plaats was het een toetsingsinstrument voor het verlenen van subsidie.
In de loop der jaren verschoof de nadruk van de programmatische kant (passende woningen) naar de subsidietechnische kant.
Het derde doel was het voorschrijven van standaard elementen en standaard ontwerpmaten.
Er zijn verschillende versies van de V & W uitgekomen en ze hadden betrekking op alle gesubsidïeerde (gezins)woningen van die tijd.
Ad-hoc normeringen:
Ad-hoc normeringen hadden betrekking op nieuw optreden situaties, zoals o.a.: de uitgangspunten voor woontechnische eisen bij woningverbetering (1977) en de gemeentelijke richtlijnen voor programma's van eisen van Amsterdam (1983) en Rotterdam (1985) welke gemaakt zijn ter voorkoming van een mogelijke optredende lacune na de afscaffing van bovengenoemde V & W.Overige voorschriften:
Overige voorschriften die plaatselijk konden verschillen betroffen vooral de:- de eisen van de brandweer;
- de eisen van nutsbedrijven;
- de gemeentelijke logiesverordeningen.
Oorzaak: De brandweer in deze gemeente had geen eigen ladderwagen.
Tijdsgebonden varianten (1982):
bron: Goedkoper bouwen 1: (publicatie van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening)Totaal aantal plannen in de publicatie 46 - waarvan enkele fragmenten hieronder.
Unie woning (Buro voor Architektuur en Stedebouw Margry bv)
Pyramide woning (Atelier voor architektuur Schouten en De Jonge)
Stolpwoning ((Architectenbureau P.J.Gerssen)
Rhombhex (Buro Hout - Werkplaats voor alternatieve- en energie-efficïente architektuur in hout)
Woningbouw (2016):
bron 't vlinderveld Culemborg: FundaOpmerkingen.
De plattegrond op de begane grond is qua grootte overeenkomend met
de meest voorkomende vooroorlogse woningtype met uitgebouwde keuken; alleen is de uitbouw tegen de woning gedraaid.
De uitgebouwde keuken was toen nodig om een ‘mooie kamer’ te kunnen maken. Een ingebouwde keuken liet dit toen niet toe. De huidige keuken is thans anders van opzet en een onderdeel van de kamer geworden. Dit komt omdat we niet meer in de keuken wassen (kleding en onszelf), daar hebben we een badkamer en een wasmachine voor die in de badkamer of op zolder staat. Het koken is eenvoudiger geworden en om vooral niet te vergeten we hebben in de keuken geen schoorsteen meer nodig.
De slaapkamers onder de kap zijn verdwenen tenzij we ze er willen hebben, er is namelijk een verdieping tussengekomen.
Tesamen met de standaard dakkapellen is dit een vergroting van het woonoppervlak met ca 50%.
En als je er de gezinsgrootte van tegenwoordig in vergelijking met toen er bij optelt dan ............. (vul zelf maar verder in)